Het rechter geveldeel is aanmerkelijk hoger en breder. Evenals het linker deel is het gepleisterd in
een sierblokverband. Het raamkozijnverband lijkt onwillekeurig over de verdiepingen gekozen te zijn. Aangezien
er dus niet gesproken kan worden van enige symmetrie in de indeling, zijn er dus ook geen traveeën. Links
op de begane grond bevindt zich thans een toegangsdeur met 6 ruiten; rechts daarvan op de borstwering twee
8-ruitsschuifvensters. De eerste verdieping telt drie schuifvensters met een roedenverdeling 2x (2+1) en
de tweede verdieping drie 4-ruitsvensters. De gevel wordt beëindigd door en eenvoudige bakgoot.
Juist onder het linker uiteinde van de goot zijn net nog enige aanzetstenen van een boerenvlechting waarneembaar.
Dit betekent dat we waarschijnlijk niet met een vroegere trapgevel te maken hebben, maar met een tuitgevel
met boerenvlechtingen als gevel afwerking. Deze gevel aanpassing zou van 1660 zijn. Voor een achtergevel
was deze vorm tijdens gotiek en renaissance zeer gebruikelijk. De kapconstructie van het achterschild,
aangebracht na sloop van de topgevel, is met jongere balken aangepast.
Rechter achtergevel.
De kelder bevindt zich aan de voorzijde van het rechter deel. Zij bestaat uit twee ruimten. In één daarvan is de vloer belegd met plavuizen met op de hoeken een spinnenkopmotief daterende uit de 18e eeuw.
Naast de muur van het rechter bouwdeel bevindt zich de waterkelder. Mogelijk is deze nog daterende uit eind 18e begin 19e eeuw, als aanpassing van een oudere.