Meer dan een eeuw actief voor Hoorns erfgoed

De ontwikkeling van de vrijheid en de stedelijke jurisdictie van Hoorn (25/25)

Wij kunnen ons niet geheel inleven in de rechtspositie van de Wognummers na deze verbeurdverklaring van hun stadrecht, maar hebben de indruk, dat zij voordien weinig meer invloed op het bestuur konden uitoefenen dan nu. Zij bleven hun eigen schout houden. Dat 15 december 1428 Floris Jan Melisz., schout van Hoorn, tot schout van Wognum werd aangesteld, is betrekkelijk toevallig, want 8 mei 1432 is het de rasechte Wognummer Melis Claes Zalenzoon, die met nu door de baljuw aangestelde vredemakers recht doet. In 1435 lezen wij, dat met het baljuwschap van Grootebroek, Wognum, Abbekerk en Sijbekarspel Willem de Bastaard van Holland werd beleend 1).

De band met Hoorn was dus definitief verbroken, hetgeen het stadsbestuur maar moeilijk kon verwerken. Daarom wendde het een poging aan bij 's graven raad teneinde in zijn vroeger recht te worden hersteld. Deze stelde het in de gelegenheid, om zijn recht te bewijzen aan de hand van dokumenten. Met een enigermate onprettig gevoel gaven de afgevaardigden op 6 december 1434 te kennen, dat zij hierover niet beschikten, maar dat zij toch echt meenden, dat Hoorn krachtens uitgevaardigde charters recht had op het schoutambacht van Wognum. In eerste instantie werd Hoorn in het ongelijk gesteld, maar het stadsbestuur vermocht wel zoveel klank van edel metaal te laten horen, dat Philips daarnaar tenslotte met welwillendheid luisterde. 13 april 1436 bepaalde hij dat de schout van Hoorn tevens schout van Wognum zou zijn. Bij brief van gelijke datum wordt aan Wognum opgedragen aan Hoorn de helft te vergoeden van de 3100 klinkaarts, die Hoorn aan Philips moest betalen. Daartegenover mocht Hoorn drie jaar lang alle boeten beneden tien pond, die in Wognum vielen, behouden. Daarna zou het schoutambt weer vrij zijn. Wognum mocht het bedrag omslaan op de gemene morgentalen en, zou iemand weigeren de belasting te voldoen, dan was het hem verboden zijn "land te etten noch te tretten" op verbeurte van nader vast te stellen boete 2).

Terwijl andere steden er in slaagden hun ingeleverde vrijbrieven weer terug te krijgen, is het Wognum niet gelukt de verloren zelfstandigheid te herwinnen. Het werd ten eeuwigen dage met Hoorn verenigd in één poortrecht. De burgemeesters van Hoorn zouden daar weer de vredemakers elk jaar zetten en ontzetten. Het gerecht van Hoorn zou de keuren weder "aanzetten" en vernieuwen, welke de Wognummers plachten te hebben voor zij die "aflieten". De boeten, welke deze zouden opleveren, kwamen voor de helft aan de heer; voor de andere helft aan burgemeesters en schepenen van Hoorn 3).

Met deze inlijving had de stedelijke jurisdictie van Hoorn haar grootste omvang bereikt. Had men aanvankelijk geprotesteerd tegen de willekeurige toevoegingen van Zwaag en de Veenhoop, de loop der jaren had geleerd, hoezeer de verplichting, zijn recht te zoeken te Hoorn, de bevolking van de dorpen rond Hoorn op die stad orieënteerde. Hierbij voer de burgerij wel. Dit inzicht heeft ongetwijfeld de houding ten aanzien van Wognum mede beïnvloed.

P. NOORDELOOS

1) Den Haag, Algem. RA., Leen- en Reg.kamer v. Holland. Inv. Gousset i.v. Wognum.
2) Hoorn, St.Arch. Inv. Gonnet nr 238, R. 341. 342.
3) Hoorn, St.Arch. Inv. Gonnet, R.nr 340.