Eerder verschenen in West-Frieslands Oud en Nieuw, 24e bundel, pagina 76-89.
Uitgave: Historisch Genootschap "Oud
West-Friesland", 1957.
Vondel, de grootste onzer Nederlandse dichters, moet wel grote waardering hebben gehad voor de stad Hoorn, als zijn lof "Op de wyt vermaerde Zeestadt Hoorn" hem uit het hart is gegrepen.
Aen de E.E.Heren Burgemeesters en Wethouders der zelve Stede.
Altas inter caput extulit urbes 1).
De zuider Triton 2) heeft tot zijn trompet gekoren
De Hoofdstadt van zijn zee, den uitgelezen Hooren 3),
Gezegent en gepropt, in een bedaude lucht,
Met ooft en korenair en weelige ackervrucht,
Dees boezem Helden 4) teelt, en maght van Oorloghsschepen
En Vloten, die den oegst des aerdboôms binnen slepen,
Of wyder voeren dan d' onendige Oceaen
Om alle stranden wordt beschenen door de maen.
Hier is de Zuivelwaegh, de Munt, en 't Hof der Staten
En zeevaert, op wiens trou d'inwooners zich verlaten.
Zy vond het haringnet 5). Geen letterwijs vernuft
Noch geest van andre steên haer telgen heeft verbluft.
Een stille burgery, oprecht van eigenschappen.
'k Geloof Rechtvaardigheit liet hier haer leste stappen.
Een Raethuys, zonder smet, de vryburgh van 't gemeen.
Zoo draeght Westvrieslandt moedt op d' eere van zijn steên.
En dat dit inderdaad niet louter dichterlijke fantasie en welsprekendheid is geweest, mogen wij
aannemen op grond van de banden van geest- en bloedverwantschap en van vriendschap, die Vondel
aan poorters en poortersen van Hoorn hebben gebonden.
Het oudste contact ligt in geestverwantschap. Vondel stamde uit een uit Antwerpen naar Keulen
uitgeweken Vlaamse doopsgezinde familie, die zich later in Amsterdam vestigde. Joost zelf sloot
zich daar aan bij de Waterlandse Gemeente van Doopsgezinden en werd daar in 1616 zelfs tot
dienaar gekozen.
Een even vooraanstaand lidmaat van die gemeente was de welgestelde lakenhandelaar Jacob Theunisz.
Vondel was daar huisvriend en tal van malen zal hij zijn schreden gericht hebben naar de woning
op de Nieuwe Dijk "daer de rotgans in de gevel en de rode leeu in het bordt uytsteckt". "Uyt
lyeffde" bewilligde Jacob er in 1620 in, dienaar te blijven in plaats van Vondel, toen deze zich
excuseerde wegens ziekte.
Een van de zonen van Jacob was Dr. Anthonie Jacobsz Roscius, die 29 juli 1615 te Hoorn in het
huwelijk trad met Jannetje Jans. Hij was een begaafde geneesheer, dichter en schrijver. Om zijn
grote gaven naar geesten hart werd hij in 1618 bij de Waterlandse Gemeente van Doopsgezinden te
Hoorn bevestigd als voorganger. Dank zij zijn bijzondere talenten werden de vergaderingen, welke
hij leidde zeer druk bezocht. Na het overlijden van zijn vrouw ging hij in 1622 een tweede huwelijk
aan, hetwelk onverwacht spoedig in een droevig slot eindigde. In januari 1624 begaf hij zich met
zijn vrouw en hun zeer jonge baby over ijs naar Amsterdam. Onbewust reden zij over een wak. Het
ijs brak en alle drie kwamen ze terecht in het ijskoude water. Roscius is terstond een en al
activiteit. Door zijn snel en moedig optreden weet hij de drenkelingen op het droge te brengen.
Voor de kleine was het echter al te laat en zelf stierven zij drie dagen na elkander aan de
gevolgen van het koude bad. Dit drama dompelde niet alleen verwanten en vrienden en de
Waterlandse broeders in rouw, maar velen daar buiten.
"Dat niet een Christen hert, maer heele Kercken druckt."
1) Zij muntte uit onder de grote steden.
2) Zuiderzee.
3) Zinspeling op het wapen van Hoorn.
4) Onder de helden van Hoorn worden genoemd Willem Bontekoe en Willem Cornelisz Schouten als
ontdekkingsreizigers en Jan Haring, die zich onderscheidde in de slag op de Zuiderzee.
5) Te Hoorn werd in 1416 het eerste grote haringnet gebreid.