Deze gevelsteen, met de tekst “Inde jonge Tobyas”, is volgens de in 1957 toegevoegde
tekstdelen afkomstig van een pand dat hier vroeger stond.
In genoemd jaar is de steen herplaatst in de op dezelfde plaats gebouwde nieuwe gevel. Dit was al de
tweede herplaatsing van de steen.
De eerste maal, in 1869, moest hij wijken wegens de sloop van het nabij Breed 29 gelegen hoekpand
Kleine Noord 1. Hier was tabaks- en sigarenhandel “De Kroot” gevestigd. De gevelsteen
bevond zich in de voorgevel van dit pand, aan de zijde van het Kleine Noord. Het huidige hoekpand
dateert van 1870 en is ontworpen door de Hoornse architect A.C. Bleijs. De gevelsteen is niet in de
gevel van dit pand herplaatst. Overigens was in de gevel van het oorspronkelijke hoekpand nog een
tweede gevelsteen opgenomen. volgens Noord-Hollandsche oudheden van G. van Arkel en A.W. Weissman was
op deze steen een afbeelding van een schaapherder te zien.
Deze steen is tot op heden onvindbaar. De gevelsteen “Inde jonge Tobyas” toont een voorstelling naar het apocriefe (of deuterocanonieke) oudtestamentische boek Tobias. Te zien is hoe de jonge Tobias een grote vis die hem aanvalt bij het baden uit het water van de Tigris trekt. Links staan zijn metgezellen: de aartsengel Rafaël en Tobias' hond. ‘Tobias’ is de Latijnse vertaling van het Hebreeuwse ‘Tobia’ (‘mijn God is Jahweh’). Het legende-achtige verhaal is oorspronkelijk in het Hebreeuws geschreven. Het Latijnse ‘Tobias’ wordt meestal gebruikt voor de jonge Tobias; met de Griekse vertaling ‘Tobit’ bedoelt men gewoonlijk Tobias senior, zijn vader. Zie verder Bijlage 4.
Tobit behoorde tot de stam van Naftali van het volk Israël en werd in 734 voor Christus met
zijn vrouw Anna, hun zoon Tobias en hun stamgenoten in ballingschap weggevoerd naar de stad Nineve in
Assyrië. In deze kommervolle periode bezocht en troostte hij stamgenoten. Ook gaf hij hun tegen
de wil van de overheersers aalmoezen, uit verplichting en naastenliefde. Tevens begroef hij tegen het
verbod in de slachtoffers die het harde leven onder de Assyriërs niet aankonden.
Eens viel hij buiten tegen een muur aan in slaap. Hij koos een muur buiten aangezien hij onrein was
wegens een begrafenis die hij op die dag verricht had. Juist toen hij wakker werd en zijn ogen opende
vielen er vogeluitwerpselen in zijn ogen en werd hij blind. Daar hij ook vernam dat de koning hem zou
vervolgen wegens zijn eigenzinnige houding en hij bovendien hoe langer hoe meer ging lijden onder de
onderdrukking, meende hij dat hij binnenkort zou sterven. Hij riep daarom zijn zoon Tobias bij zich.
Hij drong er bij hem op aan ook een godvruchtig leven te leiden en zich in dienst te stellen van
behoeftigen. Vervolgens gaf hij hem een ontvangstbewijs voor tien zilverlingen die hij aan een zekere
Gabaël in de stad Ragis in het land der Meden had uitgeleend, met het verzoek naar Ragis af te
reizen om dit geld op te halen. Daarbij raadde hij Tobias aan een reisgenoot te zoeken. Tobias trof
een keurig uitziende jongeman, die al voor de reis gereed was. Deze jongeman was zeer bereisd en had
zelfs al eens bij Gabaël overnacht. Zonder dat Tobias dit wist bleek zijn reisgenoot de aartsengel
Rafaël te zijn. Als tweede metgezel nam hij zijn hond mee.
Toen zij uitrustten aan de rivier de Tigris schoot een grote vis naar voren, die Tobias wilde aanvallen.
Op zijn hulpgeroep riep de aartsengel hem toe de vis bij de kieuwen te vatten en hem zo uit het water
te trekken. Vervolgens zei hij hem de gal en de lever eruit te verwijderen en te bewaren, omdat deze
tot geneesmiddel zouden kunnen dienen. Toen zij Ecbatana bereikten zei de aartsengel Tobias in het huis
van diens bloedverwant Raguël te overnachten. Raguël had een dochter, Sara. Rafaël vertelde
Tobias dat hij recht had op Raguëls bezittingen op voorwaarde dat hij met Sara zou trouwen, hetgeen
geschiedde. Na vervolgens bij Gabaël de tien zilverlingen in ontvangst te hebben genomen keerden
zij huiswaarts met Sara als Tobias’ vrouw, de erfrechten op de bezittingen van Raguël en de
gal en de lever van de vis. Eenmaal weer thuis raadde Rafaël Tobias aan de gal op de ogen van zijn
vader te smeren met als gevolg dat deze genas van zijn blindheid.