Op de rechtersteen van het fries ziet men een afbeelding van twee kaasdragers en het interieur van
(waarschijnlijk) een waag, met op de achtergrond een trapje met bordes. De kaasdragers dragen
traditionele mutsen en op de rug gekruiste draagzelen. Het trapje lijkt op dat van het in 1797 gesloopte
raadhuis op de Roode Steen. Gezien de combinatie van kaasdragers, waag en trapje neemt men aan dat
dit beeld de Hoornse waag en het Hoornse raadhuis moet voorstellen. De linkersteen toont een wapenschild
met drie keizerskronen. Het schild is gevat in een cartouche. Twee schildhouders, elk met een hand door
een gat in de cartouche gestoken, houden het wapenschild vast. Zie voor gaten in een cartouche op een
gevelsteen ook Achterom 77.
Het vrouwenmasker onder het wapenschild is een mythisch masker zoals dat in de renaissance vaak werd
uitgebeeld. Een reeks van dergelijke maskers is bijvoorbeeld te zien op de consoles van de eerste
verdiepingsvloer van het Sint Jans Gasthuis en op de uitpandige kraagstenen van de eerste verdiepingsvloer
van Grote Noord 132. Ook op deze gevelsteen vindt men de typische kledingplooien rond hals en hoofd,
de astragaalachtige band om het voorhoofd en de rams- of voluutkrul op het hoofd.
In het zestiende-eeuwse huis dat op deze plek stond vóór het huidige pand, dat gezien zijn
doorgaande pilasterstelling gebouwd is in de jaren 1630-1670, zou een toenmalige bewoner als eerbetoon
aan keizer Karel V de drie keizerskronen hebben laten aanbrengen. Dit wijst op herplaatsing van de steen
in de huidige gevel. In de jaren 1486 tot 1536 kwamen in Hoorn leden van een familie Keyser voor die
schepenen en burgemeesters waren. Volgens Velius was één van die burgemeesters zeer
keizersgezind, net als het grootste deel van de Hoornse bevolking in die tijd. Het is goed mogelijk dat
het huis ook na die periode nog door Keysers werd bewoond, al leverden zij na 1536 (voorlopig) geen
schepenen of burgemeesters meer. In 1609 was er overigens wel weer sprake van een Keyser die het tot
schepen had gebracht. Dit was lakenkoopman Cornelis Cornelisz. Keyser, die na de functie van schepen
tot 1641 ook nog andere functies bekleedde in het stadsbestuur. Het is onbekend of hij een telg was
van de hiervoor genoemde familie Keyser. Hij woonde in elk geval wel in hetzelfde huis als die familie,
want in de jaren 1609-1641 stond hij beter bekend als Cornelis Cornelisz. “in de Keyser”
of “wonende in het huis De Keyser aan de Roode Steen”. Zie verder Bijlage 8.
Al vanaf het begin van haar bestaan als havenplaats vervulde Hoorn de functie van centrum van handel
en vervoer van kaas vanuit de veeteeltgebieden van West-Friesland en het Noord-Hollands Noorderkwartier.
Geduchte concurrenten waren Amsterdam, Alkmaar en (tot haar haven dichtslibde) Edam. Men neemt aan dat
Hoorn in de achttiende eeuw op de grootste handelsomzet kon bogen. In nagenoeg alle West- en Noord-Europese
landen trof men Noord-Hollandse kaas aan met als standaardvorm de bol, waarbij het Edam in haar glorietijd
lukte wereldwijd te pretenderen dat die vorm specifiek voor háár gebied gold. Uiteraard
ging de kaas ook naar Oost-Indië en vandaar verder naar Japan en China. Ook trof men de West-Friese
kaas al in de zeventiende eeuw aan in de Zuid-Amerikaanse gebieden van de West-Indische Compagnie.
Hét Hoornse centrum voor de kaashandel was de Roode Steen, die tot in de twintigste eeuw nog
Kaasmarkt heette. Hier vond het loven en bieden plaats van kaasboeren en handelaren, nadat de aspirant-koper
de kazen eerst had gekeurd door zorgvuldig betasten en kloppen. Men keurde op vorm en vooral ook op
klank. De meeste vraag was er naar de bolvorm. De klank stond in verband met de inwendige vastheid en
het vetgehalte. De kazen werden aangevoerd in gewichten van vier, zeven, tien, zestien en twintig pond.
Eerst in 1918 stelde men een keurmerk in voor de vetgehalten om al dan niet bewuste afwijkingen hierin
te voorkomen. Om ook gesjoemel in het wegen tegen te gaan stelde de plaatselijke overheid kaasdragers
aan. Deze werden betaald uit de accijnzen die het stadsbestuur hief op het wegen. Het wegen vond plaats
in of, beter gezegd, buiten de Waag die in 1609 naar ontwerp van bouwmeester Hendrick de Keyser gebouwd
was. De wagen of weegvlonders werden eerst door middel van een geleideconstructie naar buiten geschoven.
Onder de luifel van de waag bevindt zich nog steeds de luiklok die door de kaasmarktmeester geluid werd
bij aanvang en slot van de markt.
In Hoorn stelde men voor het wegen acht paar kaasdragers aan. Elk paar had een eigen kleur die terugkwam
in de mutsen en de gekruiste draagzelen van de berrie, zoals ook de gevelsteen aangeeft. In Alkmaar
verrichten de kaasdragers nog steeds hun werk, echter alleen voor toeristische doeleinden, en met strohoeden
met gekleurde linten in plaats van mutsen.
De hoeveelheid beroepsnamen die men in de historische literatuur in verband met het begrip “kaas”
tegenkomt – zoals kaasboer, kaaskeurmeester, kaasmarktmeester, kaaswinkelier, kaasdrager, kaaskoopman,
kaasexporteur, kaasschipper, kaasinpakker, kaashulp et cetera – maakt wel duidelijk dat kaas eeuwenlang
van groot belang was voor het maatschappelijk en economisch welzijn van alle lagen van de bevolking.
Bekende plaatselijke kaasexporteurs in de negentiende tot het einde van de twintigste eeuw waren de
firma's De Vries, De Jong en Kroon. Hun voormalige pakhuizen, nu verbouwd tot museum, wooneenheden,
horecagelegenheden en dergelijke vindt men vooral nog aan de Appelhaven, Bierkade en het Gerritsland.