door Frans J.P.M. Kwaad, fysisch-geograaf
Het eerste begin, het ontstaan, de geboorte. Om de een of andere reden
fascineert ons dat. Dat geldt ook voor de stad waarin we wonen. Wat zouden we
dan zo graag precies willen weten over het ontstaan van Hoorn? Op de eerste
plaats natuurlijk: wanneer is dat geweest, dat eerste begin? Hoe oud is Hoorn?
En: waarom is Hoorn juist toen ontstaan? En: waar stonden de eerste huizen en
hoe zagen die eruit? En: wie waren de eerste bewoners van Hoorn, waar kwamen ze
vandaan en waarom vestigden ze zich juist daar, in die streek en op die plek?
Wat trok hen daar? En: hoe zag die plek en het omringende land eruit? Hoe
leefden ze daar? Waar leefden ze van? En: Wat was er zo bijzonder aan Hoorn,
vergeleken met naburige plaatsen als Schellinkhout en Schardam, dat van deze
drie juist Hoorn kon uitgroeien tot een stad? Was dat in het eerste begin al te
voorzien? Allemaal vragen. Hoe vinden we daarop een antwoord? We moeten het
hebben van sporen, die van het eerste begin zijn overgebleven of nagelaten,
zoals resten van huizen en gebruiksvoorwerpen. Liefst ook geschreven berichten
van tijdgenoten. In dit artikel worden uiteraard niet alle opgeworpen vragen
behandeld. Op verzoek van het Bestuur is het accent gelegd op de meer
fysisch-geografische aspecten van de wording van Hoorn. Na een schets van de
situatie in West-Friesland en een presentatie van de visie van Velius op het
ontstaan van Hoorn, wordt dieper ingegaan op enkele waterstaatkundige aspecten
van de stad in vroeger tijd. Voor dit artikel is gebruik gemaakt van bestaande
publicaties over Hoorn en West-Friesland, waaraan enkele eigen ideeën van de
schrijver zijn toegevoegd. In de tekst wordt naar de gebruikte publicaties
verwezen via auteursnaam en publicatiejaar. Aan het eind van het artikel is een
lijst van de geraadpleegde literatuur opgenomen. Er is geen archiefstudie voor
het artikel verricht.
Om de lezer op het juiste spoor te zetten bij het lezen van het artikel, geef
ik hier kort de kernpunten ervan weer. De gangbare opvatting over het ontstaan
van Hoorn is, dat de stad rond 1300 is ontstaan aan de monding van een
waterloop die vanuit het achterland van West-Friesland ter plaatse van het
latere Hoorn via een sluis in de Westfriese Omringdijk uitmondde in de
Zuiderzee. Dit water, genaamd de Tocht of de Gouw
, zou gezorgd hebben voor de afwatering van een (onbekend) deel van
West-Friesland. Ten tijde van het ontstaan van Hoorn lag het land nog boven
gemiddeld laag water, maar beneden gemiddeld hoog water op de Zuiderzee. Er was
dus een dijk nodig om het land bij hoog water (en zeker bij stormvloeden) te
beschermen tegen het zeewater. Dat was de Westfriese Omringdijk. Om het
regenwater uit het binnenland te kunnen afvoeren en lozen op de Zuiderzee waren
uitwateringssluizen nodig in de dijk. Er was nog geen bemaling in de eerste
eeuwen van het bestaan van Hoorn. Bemaling met behulp van windmolens werd pas
ingevoerd in de tweede helft van de 15e eeuw. Het binnenwater kon dus alleen
worden gespuid door bij eb de sluizen open te zetten. Tijdens vloed op de
Zuiderzee moesten de sluizen gesloten blijven. Dit systeem werkte goed, zolang
het land binnen de dijken nog boven gemiddeld laag water lag. De hier kort
weergegeven gangbare visie op het ontstaan van Hoorn heeft bij de auteur
als fysisch geograaf, twee vragen doen rijzen:
1. Als tijdens vloed de sluis werd gesloten, waar bleef gedurende die
vloedperiode (die ca. zes uur duurde) het water, dat door de Tocht (Gouw) werd
aangevoerd? Hoeveel water was dat, en waar werd het tijdelijk opgeslagen tot
het moment, dat de sluis weer openging?
2. Volgens Velius is in 1420 het deel van de Tocht (Gouw) vlak vóór de sluis
(de Kerkstraat) gedempt. Hoe en waar werd vanaf 1420 het water op de Zuiderzee
geloosd, dat nog steeds door de Tocht (Gouw) vanuit het achterland van
West-Friesland werd aangevoerd naar Hoorn?
In dit artikel worden deze twee vragen nader onderzocht. Daarbij wordt gekeken
naar veranderingen in de waterstaatkundige toestand van midden West-Friesland
in de periode vanaf het begin van de ontginning (rond 1000 AD) tot 1500 AD. Ook
komt de vraag aan de orde, of de Tocht (Gouw) een natuurlijke of een gegraven
waterloop is geweest. Aan het slot van het artikel wordt de verrassend lage
ligging t.o.v. NAP besproken van de oudste bewoningssporen op de lokatie van de
afgebrande Winston bioscoop aan de Rode Steen.