Meer dan een eeuw actief voor Hoorns erfgoed

Pieter Jansz. Liorne en de Nederlandse Scheepsbouw (5)

Ook De Hoop Scheffer vertelt, dat Pieter Jansz. de verhouding tussen lengte, breedte en diepte van de fluit baseerde op de maten van de ark van Noach, zoals ons die in Genesis meegedeeld worden, nl. 300 bij 50 bij 30 ellen. (J. G. de Hoop Scheffer, Het geslacht Sleutel in Doopsg. Bijdr. 1867, blz. 65-70.)
Hij vertelt ons dit in navolging van Centen en heeft waarschijnlijk zelf het boekje van Hornius niet gebruikt. (Hornius deelt 't bedoelde mee op pag. 26 (en 27) van zijn werkje Arca Noae; verschenen 1666. Centen zegt dat 't bij Hornius te vinden is op pag. 16 en ook De Hoop Scheffer verwijst naar blz. 16 van 't boekje van Hornius.)
Het Nieuw Ned. Biogr. Woordenboek vertelt eveneens, dat Pieter Jansz. de fluit ontwierp naar het model van de ark van Noach. Het N.N.B.W. gebruikt hier De Hoop Scheffer als bron. (Nieuw Ned. Biogr. Woordenboek, dl. II, 824.)

De eigenlijke bron voor dit verhaal is dus Hornius. (Georgius Horn, geboren in 1627 te Kemnath in de Opper-Paltz. Hoogleraar te Harderwijk, later te Leiden en daar in 1670 overleden.)
Velius zegt, dat de fluiten eerst vier maal zo lang als breed waren en dat men ze naderhand nog veel langer maakte, "als tot vijf en sesmael soo lang als sy wijd waren".
Dat men ze naderhand wel vijf à zes maal zo lang maakte als ze breed waren, zegt hij het eerst in de uitgave van zijn kroniek van 1617. In de uitgave van 1604 staat dit nog niet. Het berichtje eindigt daar met de woorden: "tot groot profijt van de Burgers".
Over enig verband tussen de maten van de ark van Noach en die van de fluit vertelt Velius, die een tijdgenoot van Liorne was, niets en daarom zal men met die mededeling een beetje voorzichtig moeten zijn, vooral omdat Hornius, die een zeer vruchtbaar schrijver was, niet altijd even hoog wordt aangeslagen.
Misschien is het waarschijnlijker, dat Pieter Jansz. geleidelijk en proefondervindelijk tot een lengte van vijf à zes maal de breedte is gekomen.

Toen later de verhouding van de maten bij het fluitschip zo aardig overeenkwam met die bij de ark, kan het verhaal, dat Hornius ons doet, ontstaan zijn.
Hoe zag de fluit er nu ongeveer uit?
Een gewone fluit was lang ongeveer 130 voet, breed 26½ voet en hol 13 voet 5 duim. De oude fluit had geen galjoen. Later zijn echter grotere fluiten met galjoen gebouwd in navolging van de spiegelschepen.