Eerder verschenen in West-Frieslands Oud en Nieuw, 35e bundel, pagina 78-94.
Uitgave: Historisch Genootschap "Oud West-Friesland", 1968.
Auteur: P.N.M. Boon.
Inleiding
Maximiliaan de Hennin, graaf van Boussu, was de in 1542 geboren tweede zoon van Jean de Hennin-Liétard,
eerste graaf van Boussu en Anne de Bourgogne, een van de afstammelingen langs de linkerlijn van de
vermaarde hertogen van Bourgondië.
De heerlijkheid Boussu, gelegen aan de oevers van de Hayne, tussen Mons en Valenciennes, werd tot
graafschap verheven door Karel V ten gunste van zijn favoriet Jean de Hennin, die kort na de troonsafstand
van Karel V door Filips II werd benoemd tot lid van de Raad van State, waarin hij een aantal standgenoten
naast zich vond, zoals Oranje, Lalaing, Berlaymont, Egmond, Bergen en een vijftal edelen-van-de-toga,
geadelde ambtenaren, van wie de jurist Viglius van Aytta en Perrenot de Granvelle uit Franche Comté,
bisschop van Atrecht, de belangrijksten waren 1).
Als zoon van een aan zijn vorst verknochte vader trad Maximiliaan weldra in zijn voetsporen. Hij werd
reeds in 1559 aangesteld als bevelhebber over een van de veertien Benden van Ordonnantie en droeg in
1568 in belangrijke mate bij tot de inname van Valenciennes, welke de gewelddadige onderwerping van de
landen van herwaarts over inluidde 2).
Toen de prins van Oranje zich in Duitsland op het slot Dillenburg had teruggetrokken en aldus in feite
geen stadhouder meer was 3), hoefde het geen
verbazing te wekken, dat Filips II de graaf van Boussu bij brief van 14 juli
1567 4) voorlopig het gouvernement van Holland
opdroeg. Boussu herstelde de orde in Holland, totdat in 1572 door een paar honderd Watergeuzen onder
leiding van Lumey van der Marck Den Briel werd ingenomen, een 'particuliere onderneming', welke door
Oranje in de instructie aan zijn broer Lodewijk nadrukkelijk was gewraakt als in strijd met hun
operatieplan 5). Een poging van Boussu - nog
in de maand april om zich weer van dit stadje aan de Maasmond meester te maken, mislukte. Overstromingen
noodzaakten hem ten koste van aanzienlijke verliezen terug te trekken. De graaf poogde zich in Dordrecht
te legeren, maar deze stad sloot haar poorten voor hem en om in Rotterdam te komen, moest hij list en
geweld gebruiken. Zijn soldaten misdroegen zich daarbij zo, dat de afkeer van en de angst voor de
Spaanse garnizoenen er nog eens door versterkt werden.
Het jaar 1573: De slag op de Zuiderzee
In 1573, het jaar van de hoogste roem en de diepste smaad, onderscheidde Boussu zich, toen hij op de
Haarlemmermeer de geuzenvloot gedeeltelijk vernietigde (28 mei) en Haarlem, afgesneden van Holland,
dwong zich na een beleg van zeven maanden over te geven (12 juli) 6). Enige tijd daarna gaf de hertog van Alva de officiële stadhouder
van Holland het commando over een nieuwe vloot in de Zuiderzee. Op uitdrukkelijk bevel van de Spaanse
landvoogd werd Boussu gedwongen een veel sterkere vijand aan te vallen, die, in de nabijheid van Hoorn
gelegen, voortdurend van daaruit bevoorraad kon worden. Na een heldhaftige verdediging gaf hij zich
tenslotte over aan admiraal Cornelis Dircksz., burgemeester van Monnikendam, op voorwaarde dat hij en
zijn volk als eerlijke krijgsgevangenen behandeld, de Spaanse gevangenen tegen Hollandse uitgewisseld
en zo er van de laatsten te kort zouden zijn de soldaten en bootsgezellen tegen een betaling van een
maand soldij als losgeld vrijgelaten zouden worden.
Deze overeenkomst werd op 11 oktober door Sonoy en de Staten van het Noorderkwartier bekrachtigd. Boussu,
zijn staf en driehonderd man werden in de stad van de Eenhoorn geleid en door de regering met die
onderscheiding ontvangen, welke de dapperheid in het ongeluk verdient 7).
Met de slag op de Zuiderzee eindigde het eerste gedeelte van Boussu's carriëre, het begin van een
langdurige gevangenschap. De graaf werd met zijn gevolg van edelen waardig ondergebracht in het leegstaande
St. Marieënconvent, het latere Burgerenweeshuis en 'daer gestadelijk van onse Schutteren bewaekt,
hebbende alle dingen tot zijn believen, uytgenomen de vryheyd, en dat hij geen Brieven mogt schrijven
of ontfangen, of moesten eerst van onse magistraet gevisiteert wesen, en daerna (soo dit den Gouverneur
- Sonoy - niet genoeg was) ook bij den Gouverneur self: Men liet ook niet toe, dat zijn brieven in 't
Fransoys of andere talen geschreven werden als in 't Nederduytsch'. 8).
Minder goed verging het Boussu's krijgsvolk: Duitsers, Walen en Spanjaarden. Deze zaten onder het stadhuis,
op de Oosterpoort en in het Gasthuis eng opeengehokt en vergingen van 'wanhavenigheyd en vuyligheyd'.
Geen wonder, dat 'een vreemde doodlijke krankheyd', die men soldatenziekte noemde, de kop opstak. Niet
alleen onder Boussu's krijgsvolk, maar ook onder de burgerij maakte zij veel slachtoffers vooral jonge
mannen, de fleur van de stad 9). Of dit de
oorzaak was van de ziekte, waaraan onze graaf in de laatste maanden van 1573 leed, is niet met zekerheid
te zeggen. Volgens proost Morillon in een brief aan Granvelle d.d. 31 januari 1574 was het 'ung flux
de sang'. De prins van Oranje had paspoort verleend aan alle doktoren en chirurgijns, die hij voor
Boussu's genezing nodig achtte 10). De graaf
bleef gespaard. Korte tijd later werd de geleerde en gematigde regent en latere schout Nicolaus Bulius,
pas van zijn studiereis uit het buitenland teruggekeerd en door de Hoornse vroedschap tot stadsdokter
benoemd, op verzoek van de gevangene zelf voor de duur van zijn gevangenschap tot lijfarts
aangesteld 11.
Voorlopige hechtenis?
Dat de graaf van Boussu geenszins van plan was om in een voor hem, stadhouder van de machtige Spaanse
koning, vernederende gevangenschap te berusten, hoeft ons niet te verbazen. Terstond wijdde hij zijn
zorgen aan de nakoming van het verdrag waartoe Alva echter niet te bewegen was. Integendeel. Deze beval,
dat men de rebellen, die in handen van 's konings benden vielen, allen naar de galg zou verwijzen,
om toch maar de schijn te vermijden, dat de oorlog tussen vorsten werd gevoerd. Betrof het hier niet
het afstraffen van muiters onder aanvoering van de 'ketter' Oranje, die bovendien de wapens tegen zijn
heer had opgenomen? 12). Maar toen de
commissarissen van de prins van Oranje aan Boussu hadden verklaard, dat zij last hadden om tot berechting
van alle gevangenen die zich in Hoorn bevonden over te gaan, wanneer Alva geen oren had naar de uitwisseling
van de gevangenen, kon de graaf niet nalaten aan de 'ijzeren hertog' te schrijven, dat hun leven in zijn
hand lag en dat hem derhalve voor de laatste maal verzocht werd medelijden met hen allen te betonen en
alle mogelijke hulp in dezen te verlenen, want dàt hadden zij aan hun trouwe staat van dienst
toch wel verdiend 13). De vrienden van
Maximiliaan ondersteunden dit verzoek. En toen de landvoogd de Haarlemse burgemeester Pieter Kies en
enige andere gevangenen op zekere nacht naar Amsterdam het overbrengen en wilde laten ophangen, verzetten
Verdugo en andere Spaanse bevelhebbers zich daartegen zó nadrukkelijk, dat Kies en Zijn lotgenoten
tegen Spaanse gevangenen werden vrijgelaten 14).
Boussu evenwel werd vastgehouden.
Van Alva zou de graaf niets meer vernemen. Hem was in oktober ontslag verleend. Reeds in januari 1573
benoemd, kwam Requesens, de meuwe algemene stadhouder, in november te Brussel met de opdracht door
tegemoetkomend optreden een einde te maken aan het verzet. Een maand later verliet 'El Grande Duque'
het land 15). Ongeveer tegelijkertijd probeerden
Noircarmes de voorlopige stadhouder van Holland, Zeeland en Utrecht in de plaats van Boussu, en Julian
Romero, Spaans legeroverste, onderhandelingen aan te knopen met de opstandelingen en bij die gelegenheid
in ruil voor Filips van Marnix, heer van St. Aldegonde, de vrijlating van onze gevangene te verkrijgen.
De prins echter was hiervoor in het geheel niet te vinden. Hij had met de door hem veel waardevoller
geachte graaf iets anders voor 16).
Inderdaad, de vertrouweling van de prins was de vijand in handen gevallen. Bij de bij Maasland gelegen
sluis werd hij op 4 november 1573 door soldaten van Valdés en Romero overvallen en gevangen genomen.
Zwaar zou hij het te verduren hebben gehad, wanneer hem dit een paar maanden vóór de
gevangenname van Boussu was overkomen. Niettemin heerste er grote ontsteltenis onder de aanhangers van
de prinsenpartij en met name Oranje zelf vreesde nog het ergste voor Marnix. Aan Romero schreef hij:
'Als Aldegonde er het leven bij inschiet, dan zal het de mannen, die ik krijgsgevangen heb gemaakt, ook
het leven kosten' 17). Sonoy werd aangeschreven
zich ten aanzien van de graaf van Boussu zó te gedragen als men het ten opzichte van St. Aldegonde
zou doen. - Oranje had gehoord, dat Alva hem naar Brussel wilde laten overbrengen
- 18).
De omstandigheden hadden zich echter in gunstige zin gewijzigd. Men neigde naar verzoening en Marnix
kwam er met een draaglijke gevangenschap op het kasteel Vredenburg te Utrecht af. Eerst een potentiële
uitwisselingskandidaat voor onze graaf, werd hij later door Romero en vervolgens door Noircarmes als
een natuurlijke bemiddelaar tussen de regering en de prins beschouwd en gebruikt om een onderhandeling
met deze in te leiden.
Het voorstel van Oranje
De prins kon zich gelukkig prijzen, dat hij niet op het voorstel om Marnix tegen Boussu uit te wisselen was ingegaan, want in de maand februari moest Middelburg voor het geweld van zijn aanhangers kapituleren en viel hem de dappere bevelhebber Mondragon in handen. Deze had op zijn woord van eer moeten belo~en, dat hij zich weer in de macht van de prins zou begeven, als hlJ er binnen twee maanden niet in slaagde te bewerken, dat St. Aldegonde en enkele anderen op vrije voeten werden gesteld 19).
Mondragon mocht genoemde belofte nu wel hebben gedaan, de vereiste goedkeuring daarvoor van Requesens had hij evenwel nog niet verkregen. Deze had voorlopig alleen maar toegestaan, dat men, hetzij tegen losgeld, hetzij tegen een uitwisseling van St. Aldegonde en de anderen over Boussu's vrijlating zou onderhandelen 20). 'Ik zal er trouwens niet in bewilligen, hoewel hij (Mondragon) zulks heeft aangeboden, dat hij zich in krijgsgevangenschap zal be- geven voor het geval de vrijlating van St. Aldegonde en de andert gevangenen geen doorgang vindt', aldus de landvoogd aan zijr koning 21).
Uit het antwoord op de brief van zijn algemene stadhouder in de Nederlanden blijkt, dat Filips II nauwkeurig had aangevoeld waar, om Oranje Marnix niet tegen Boussu, wel tegen Mondragon wildt vrijlaten. 'Wanneer men de graaf van Buren (Filips Willem, zoor van de prins) vrijlaat', zo schreef hij de 10e maart, 'is de vrees nie1 ongegrond, dat hij in de voetsporen van zijn vader zal treden Bovendien zou de prins van Oranje er wel eens voor kunnen voe, len de graaf van Boussu als gijzelaar voor zijn zoon vast te hou, den' 22).
'De koning heeft zich niet vergist in de bedoelingen van Oranje' aldus het antwoord van Requesens. En hij vervolgt: 'deze prim ( ce prince) heeft de broer van de graaf van Boussu gezegd, dat hij laatstgenoemde slechts tegen uitwisseling van zijn zoon of teger een bedrag van 400.000 schilden zal vrijlaten' 23) .
Hiervoor bleek Filips II weinig te voelen. Hij was slechts bereid Marnix vrij te laten ,wanneer Boussu uit zijn gevangenschap werc verlost. Van de ruil: Marnix tegen Mondragon wilde hij niets weten. En de prins van Oranje stond erop, dat de bevrijding van de graaf met die van zijn zoon gepaard zou gaan. Mondragon zou zich weer als vrij man kunnen beschouwen, wanneer dit met Mar• nix ook het geval was. Zo niet, dan diende hij zich te Geertruidenberg weer in zijn handen te begeven 24).
Geruchten over ontsnappingspogingen
Verplaatsen wij ons gezichtsveld naar Hoorn. Daar schenen de geruchten over ontsnappingspogingen van de hoge gevangene even• redig te zijn aan zijn belangrijkheid. Van overal kwamen er waarschuwingen binnen, dat de graaf verraad in de zin had, als zou hij niet alleen uit zijn gevangenis willen ontsnappen, maar zelfs de stad in handen van de vijand willen overgeven. Volgens 's Prinsen Raad zouden er 200 geweren binnengesmokkeld en onder zich in de stad verborgen houdende personen verdeeld zijn, wachtende op de komst van Amsterdamse schepen. Hij gaf de Hoornse magistraat dan ook de ,raad Boussu naar het veiliger Enkhuizen of elders over te brengen (11 maart 1574). Na de ontvangst van deze brief riepen de burgemeesters terstond de vroedschap, kapiteins en hoplieden van de schutterij en de voogden van de gilden in vergadering bijeen, stelden hen op de hoogte van de inhoud en vroegen of zij van de door de Raad gesignaleerde ondergrondse activiteiten iets afwisten. Toen dit niet het geval bleek, begaf men zich met de
gehele vergadering naar de graaf van Boussu om hem nader aan de tand te voelen. Maar deze ontkende ten stelligste iets met dergelijke plannen, als zij inderdaad bestonden, uitstaande te hebben. Daarna werden alle huizen doorzocht, maar er werd niets gevonden wat ook maar op een spoor van verraad zou kunnen duiden. Men stelde de andere zes steden van het Noorderkwartier hiervan op de hoogte, die na een stemming of men Boussu naar Medemblik of Zuid-Holland zou overbrengen, 'al te samen, uitgeseyd alleen Enkhuysen, (verklaarden), dat de Grave van Bossu in geen steden van dit Quartier beter bewaart konde wesen dan tot Hoorn', hoewel zij gaarne in dezen de wil van de prins wilden volgen. Gouverneur Sonoy liet evenwel niet af om de graaf alsnog naar Zuid-Holland gevoerd te krijgen, maar hij vond een pal staande Hoornse regering tegenover zich. Niet lang daarna kwam er een schrijven van de prins van Oranje binnen, waarin hij haar voorzichtigheid prees in het bewaken van Boussu en bevel gaf dit te blijven doen, totdat hij anders zou laten weten. Aan het overbrengen achtte hij een te groot risico verbonden, omdat overal op het platteland nog vijandelijke soldaten lagen 25).
Toen de 'geruchten over vermeende ontsnappingspogingen wat waren verstomd en de Hoornse magistraat de buitenwereld had gerustgesteld omtrent haar voortdurende zorg voor de bewaking van de illustere gevangene kon de graaf eindelijk toestemming verkrijgen om enkele woorden tot Requesens te richten. Hij smeekte Zijne Excellentie geen gelegenheid voorbij te laten gaan om zijn vrijlating te bevorderen, daar nu reeds de zevende maand van zijn gevangenschap was aangebroken zonder dat vooralsnog enige hoop bestond op de vrijheid 26).
Requesens in verlegenheid
Dat Requesens met het geval verlegen zat, laat zich raden. Uit een brief van 17 mei 1574 aan de hertog van Aerschot en de graaf van Berlaymont blijkt, dat hij nu bereid was niet alleen St. Aldegonde, maar ook andere gevangenen uit te wisselen tegen Boussu. 'Voorts moet men aan de mogelijkheid denken Aldegonde tegen Mondragon te ruilen. God geve', zo besloot hij, 'dat ons andere meer belangrijke gevangenen in handen vallen of andere gelegenheden zich voordoen om de graaf van Boussu terug te krijgen'. 27). Inmiddels dreigde een groot gedeelte van de zomer met muiterijen verloren te gaan en aan Spaanse zijde bestond de vrees, dat Oranje en St. Aldegonde de onderhandelingen alleen maar gebruikten om ook de rest van de zomer aan de vijand te ontfutselen en hem zo militair voordeel onmogelijk te maken 28). Dit was ook wel nodig,
Waarom de prins Boussu niet wilde vrijlaten
Voor die onderhandelingen van juli met de prins was Marnix naar Rotterdam gezonden, o.a. om over de uitwisseling der gevangenen te praten. Hij bad hem daarbij zeer dringend middelen aan de hand te doen om hem uit zijn gevangenschap te verlossen in ruil voor de graaf van Boussu, mits natuurlijk op acceptabele voorwaarden. Na enig beraad en verscheidene gesprekken gaf de prins als finaal bescheid, dat hij tot een redelijke uitwisseling bereid was van alle gevangenen, de graaf van Boussu alleen uitgezonderd; hem kon hij op dit moment nog niet vrijlaten omdat zich onder de gevangenen niemand bevond, die aan hem gelijkwaardig was. Bovendien en hier komt de prins met een zeer belangrijk argument aandragen zouden noch hij noch het volk noch de Staten (van Holland en Zeeland) ooit toestaan, dat iemand, die het land zo door en door kent en zo'n groot gezag geniet, in vrijheid werd gesteld, daar men nog altijd vreesde, dat hij hun vijand in deze oorlog zou zijn 31). Oranje liep nooit met zijn eerzucht te koop, maar de veronderstelling lijkt mij gewettigd, dat hij met het uitstel van Boussu's vrijlating hoopte te bereiken, dat de inwoners van Holland en Zeeland zijn erkenning als stadhouder over deze gewesten, die op de Dordtse vergadering van 20 juli 1572 was uitgesproken door een nu niet bepaald representatieve vertegenwoordiging, als een voldongen feit zouden aanvaarden, hoe onwettig die ook was. Er bestaat reden te meer voor deze veronderstelling, wanneer men bedenkt, dat Morillon in de zomer van 1575 ('n jaar later) nog kon schrijven, dat de prins van Oranje in het geheel niet zeker was van de mensen in Holland 32) .
Wat Marnix zelf betreft, beloofde de prins, dat men de graaf van
Boussu nog steeds zó zou behandelen als de vijand met hem zou doen. Hij wist geen ander middel om zijn vrijlating te bevorderen dan dat krachtens het met Mondragon gesloten kapitulatieverdrag van Middelburg, of het zou een uitwisseling tegen de samen met Boussu gevangen genomen heer van Cruyningen moeten wezen. Overigens bestond ook nog de meer genoemde door de prins geopperde mogelijkheid van uitwisseling van alle gevangenen aan beide kanten, uitgezonderd de graaf van Boussu om redenen, die reeds verscheidene keren naar voren waren gebracht 33) .
Toen Requesens het rapport en het advies van Marnix naar de koning stuurde, liet hij het vergezeld gaan van volgend commentaar: 'Er is in dat alles zo weinig verbetering te bespeuren, dat ik heb gemeend, er niet naar te moeten luisteren, en zo is aan deze onderhandelingen ook weer een einde gekomen' . 34) .
Toch heeft de landvoogd nog aan de mogelijkheid gedacht om, wanneer het belegerde Leiden het middel van de onderhandelingen wilde aangrijpen om aan de wurgende honger te ontsnappen, de vrijlating van de graaf van Boussu ter sprake te brengen. Maar de dag, waarop De la Roche, zijn waarnemend stadhouder in Utrecht, hem schreef, dat hij dit een van de beste middelen vond, ging vooraf aan de nacht van de bevrijdende springvloed, welke Leidens ontzet betekende (3 oktober 1574) 35). Het werd hoe langer hoe duidelijker, dat de Spaanse partij in de kwestie van de uitwisseling een veer moest laten en men, teneinde Mondragon terug te krijgen, van Marnix afstand moest doen, hoewel de haatgevoelens jegens hem zeer groot waren en men hem als uitwisselingkandidaat voor Boussu had bestemd en dan nog maar node. Het gevaar was immers niet denkbeeldig, dat Aldegonde, eenmaal vrijgelaten, de nieuwe leider van de opstandelingen zou worden, wanneer het gerucht dat Oranje dood was, op waarheid berustte. Op 5 oktober echter schreef Requesens aan Romero, dat het niet aanging Marnix langer vast te houden, wanneer de kapiteins Juan de Castil10 en Francisco Hernandez niet zeker wisten of Oranje dood was. 'Al haat ik hem net zoals zij en al zou ik - omdat hij dat zo tenvolle verdiend heeft en omdat ik gaarne verhinderen zou, dat hij de religie nog meer schade berokkende dan hij al gedaan heeft - niets liever doen dan hem levend verbranden: terwille van de redding van de graaf van Boussu moeten wij onze belofte hem de vrijheid te zullen hergeven, nakomen' . 36). Na Leidens ontzet kwam de prins er snel weer bovenop. Op 15 oktober was de uitwisseling van Marnix tegen Mondragon een feit 37). De graaf van Boussu bleef gevangen.
want de opstandelingen hadden pas de vernietigende slag bij Mook en de bezetting van een groot gedeelte van Zuid-Holland moeten incasseren. Op de knieën te krijgen waren zij echter niet, getuige de blokkade van Leiden in de herfst van 1574. Zelfs kreeg Requesens het met de Staten-Generaal te Brussel aan de stok, toen de eisen, die zij, op 7 -juni bijeen geroepen, naar voren brachten, niet werden ingewilligd 29). Zij schenen met de rebellen te kunnen samenwerken en daar stuurde Oranje ook op aan. Het was hem zeer welkom, dat de onderhandelingen van Leoninus en Bonte, aan wie de prins vertelde, dat Nederland een schone bruid was met vele vrijers, en die van de heren te Utrecht: Champagney, De la Roche opvolger van de in maart overleden Noircarmes - en Marnix elkaar doorkruisten. Uitstel kon immers alleen maar in zijn voordeel zijn, onmisbaar, toen hij op 10 augustus ernstig ziek was geworden 30).
Boussu werpt zich op als vredesbemiddelaar
Ondertussen had Requesens besloten weer het middel van de onderhandelingen te beproeven. De Leuvense professor Leoninus zou zich naar Oranje moeten begeven om de weg te effenen voor het vredescongres, dat op 1 maart 1575 te Breda moest beginnen 38). Tot soortgelijke diensten had ook Boussu zich reeds bereid verklaard. In zijn brief van 10 december 1574 aan Oranje verzocht hij 'op syn woart ende belofte' naar Brussel te mogen reizen teneinde een goede vrede en een uitwisseling tussen zichzelf en Oranjes zoon te bewerkstelligen.
Meer dan een maand later gaf Oranje hem ten antwoord, dat hij Boussu's goede bedoelingen waardeerde, maar hem niet naar Brussel kon laten gaan. Volgens de prins zou de bereidheid van de koning tot een uitwisseling van de heer van Buren tegen Boussu - als die al aanwezig zou zijn - helemaal verdwijnen wanneer Boussu zich te Brussel al te toegeeflijk zou tonen ten opzichte van de rebellen; het was beter de koning in de waan te laten, dat zich in de gevangenis te Hoorn een nog steeds even verknocht aanhanger van hem bevond. De prins wilde wel, dat het nu zover was, dat zij elkaar een goede en oprechte vriendschap konden toedragen, zoals dat eerlijds het geval was geweest 39) .
De Bredase vredesonderhandelingen mislukten; op het stuk van de godsdienst bleken de wederzijdse standpunten onoverbrugbaar. Van een invrijheidsstelling van Boussu, gepaard gaande met die van de graaf van Buren wilden de regeringsafgevaardigden niets weten 40).
Tussen Breda en Spaanse furie
Hoewel Boussu aan Oranje had geschreven, 'dat Godt hem in dit syn verdriet goede standtvasticheyt gaff', bevielen hem de omstandigheden, waaronder hij zijn gevangenschap moest doorbrengen, allerminst. Aan Requesens schreef hij in juni, dat hij nog steeds met één kamer genoegen moest nemen en streng werd bewaakt, zonder ook maar de ge,legenheid te krijgen om een luchtje te scheppen of op een andere manier een ziekte van zich af te houden. Op 15 juli kreeg Boussu met toestemming van de prins van Oranje en Requesens bezoek van zijn broer Jacques, heer van Haussy, maar het nieuws dat hij de graaf bracht, was weinig opwekkend. Oranje was niet bereid gebleken op zijn eerste eis terug te komen, aldus Maximiliaan in een schrijven aan de Groot-Commandeur. Hij herinnerde hem eraan, dat hij zich reeds bijna twee jaar in Hoorn bevond en gedoemd was zijn dagen in een gevangenis te slijten als de
koning door tussenkomst van Zijne Excellentie geen ander besluit zou nemen 41). Een voorstel van de graaf om, op erewoord en met zijn broer Jacques en zoon Pierre als gijzelaars, niet voor zes maanden, maar voor twee maanden vrijgelaten te worden teneinde er bij de koning op aan te dringen zijn vrijlating te bespoedigen en orde op zijn persoonlijke zaken te stellen, vond bij de prins geen genade. 'Oranje stelt blijkbaar meer prijs op genoemde heer dan wij dat doen', was het cynische commentaar van Morillon 42).
De Raad van State, die na de dood van Requesens op 5 maart 1576 voorlopig het gouvernement op zich had genomen, schreef op 12 juni 1576 aan de vrijgelaten Mondragon, die Zierikzee belegerde, dat men, nu de overgave van de stad op handen was, alle mogelijke middelen moest aanwenden om de graaf van Boussu vrij te krijgen 43). Mondragon antwoordde, dat hij er wel haast zeker van was, dat enige van de door de Raad van State aangeboden capitulatievoorwaarden grote moeilijkheden zouden opleveren, met name de vierde, waarin werd gestipuleerd, dat Zijne Majesteit van alle hoplieden, kapiteins en soldaten, alsmede van de burgers van
Toebereidselen tot Boussu' s vrijlating
De voorbereidingen voor de vredesonderhandelingen te Gent brachten Boussu's broer Jacques, heer van
Haussy op bezoek bij Oranje, die te Middelburg resideerde. Tijdens de gesprekken, die Haussy met de
prins voerde kwam uiteraard ook het lot van Zijn gevangen broer ter tafel. Oranje stond hem toe, dat
de jonkheren Lucas van Stelant en Karel de Hertogh naar de graaf werden gezonden om hem op de hoogte
te stellen van de huidige situatie. Boussu werd de vrijheid beloofd wanneer hij de steden en sterkten
in Holland, die door de soldaten van zijn regiment bezet werden gehouden, zou overleveren. Voor dat doel
stuurde de prins hem een paspoort, om dit bij de brieven te voegen, die hij aan zijn luitenant Tambergen
en hopman Snater, een van zijn kapiteins, zou moeten schrijven.
Ook Sonoy begaf zich naar de graaf, die het echter, Zijn lange afwezigheid in aanmerking genomen, niet
geraden vond om de paspoorten naar zijn vendels te sturen of hen tot overlevering van de sterkten te
bewegen. Wel zegde hij zijn medewerking toe bij de verdrijving van Spanjaarden en vreemde soldaten, om
de zaak van de vrijheid des lands te bespoedigen, maar hij achtte voorkennis van de Raad van State en
Staten-Generaal toch noodzakelijk, 'om sulcx op eenen sekeren ende vasten voet te moghen besoigneren'.
Aan de gouverneur van het Noorderkwartler gaf hij de stellige verzekering nooit meer iets tot voordeel
van de Spanjaarden te zullen doen. En aan Tambergen en Snater schreef hij brieven 'om hare polsen te
tasten'. Vervolgens ontbood hij zijn secretaris Van der Sande om de onderhandelingen nog gunstiger te
laten verlopen 'ende versocht ernstelijck dat hy by den Prince in Zeelandt soude gevoert moghen werden,
als hij present synde by den Prince, meerder dienst aen de ghemeene sake soude connen ghedoen'. De
kopieën van de brieven, welke hij had geschreven aan Tambergen en Snater en ook aan Gilles van
Berlaymont, baron van Hierges werden aan laatstgenoemde overgezonden. Hierges was de gouverneur van
Gelderland en na het overlijden van De la Roche stadhouder bij provisie - voor de duur van Boussu's
gevangenschap - van Holland, Zeeland en Utrecht geworden. Hij had zich bereid verklaard met Oranje samen
te werken. De prins liet daarop weten, dat men Boussu 'eerlyc vergheselschapt, doch met goede wachte'
naar Middelburg zou overbrengen 45).
Toen Hierges vernam, dat Van der Sande zich naar Hoorn zou gaan begeven, wilde hij niet nalaten zijn gevangen vriend van de actuele stand van zaken op de hoogte te stellen: 'Voor het meerendeel hadden de staten van de landen van herwaarts over zich aaneengesloten voor de vrijheid van het land, de handhaving van de katholieke en roomse religie, de dienst van Zijne Majesteit en het vertrek van de Spanjaarden met hun aanhangers. Zulk een rechtvaardige zaak voor ogen hebbend, had hij besloten zich bij genoemde staten te voegen en ried hij hem aan zijn voorbeeld te volgen, daar dit de enige moeilijkheid was, die zijn invrijheidsstelling in de weg stond en hij graag zou willen, dat het hem in staat zou stellen om in gezamenlijk overleg het algemeen welzijn te bevorderen 46).
Nu zou Boussu deze aansporing misschien als een schok der herkenning ervaren hebben, nodig gehad heeft hij die waarschijnlijk niet. Meer zal zijn broer, die immers behoorde tot de partij van actie, hebben bijgedragen tot Boussu's besluit zich te conformeren aan de algemene en diep gevoelde wens om de Spanjaarden uit het land te slaan en, nu de kans zich voordeed, de in 1575 afgebroken onderhandelingen tot een goed einde te brengen. Bovendien was wel gebleken, dat Oranje, zo dicht tot het algemeen gevoelen genaderd, zich meer dan de koning aan hem gelegen liet liggen.
Terwijl Haussy met soldaten van de bende van ordonnantie van zijn broer het kasteel van Gent belegerde en voorbereidingen trof om met de vijftien vendels voetknechten en enkele grote stukken geschut, die hij van Oranje had gekregen, aan de beschieting daarvan te beginnen 47), kwamen op 19 oktober de onderhandelaars van beide kanten op het schepenhuis van Gent bijeen. Hoe de gezanten van de Staten-Generaal tot een akkoord, de befaamde Pacificatie van Gent, kwamen met de prins van Oranje, mag als bekend worden verondersteld. Op 5 november formuleerde de Raad van State zijn goedkeuring; de dag daarop ratificeerden de Staten te Brussel het verdrag en gaven zij hun gedeputeerden te Gent de nodige volmachten om de Pacificatie te tekenen, hetgeen 8 november op het Gentse raadhuis geschiedde. Met de sluiting van de vrede was aan de burgeroorlog een einde gekomen 48) .
Voor onze hoofdpersoon was voorlopig artikel 9 het belangrijkste: 'Alle gevangenen ter zaake der beroerten, met naame de Graaf van Boussu, zullen uitgaan zonder yets te betaalen, dan de kosten der
Zierikzee veertig personen te zijner keuze zou kunnen vasthouden zolang de graaf van Boussu, de heer van Cruyningen en Adolf van Haamstede niet werden vrijgelaten 4xx). Inderdaad bleken de bewoners van Zierikzee helemaal niet bereid om op dit punt toe te geven. Op 29 juni werd de stad door Arend van Dorp overgegeven. Boussu zou nog geduld moeten oefenen totdat de tekening .~an de vrede tussen de 'pays de pardecha' het wantrouwen tegen ZlJn p~rsoon voldoende had weggenomen en Oranje de hoop om ZlJn zoon los te krijgen, had opgegeven.
vankenisse, 't en waare zy hun ransoen voor deze voldaan, oft, dienaengaende, verding gemaakt hadden' 49).
Besluit
Hiermee was aan de driejarige gevangenschap van de graaf een einde gekomen. Formeel althans. want het zou toch nog ruim twee weken duren eer het zover was. De reden? Het Noorderkwartier en met name de stad Hoorn bleek niet van zins deze vette vogel zo maar te laten vliegen en verwachtte een behoorlijk losgeld of op zijn minst een vergoeding van de onkosten. Alsof het verloop van de handel van het door opstandelingen geblokkeerde Amsterdam naar de \'(/ estfriese steden al niet genoeg ekonomisch voordeel had opgeleverd! De prins van Oranje toonde zich dan ook zeer verbolgen tegenover het gezantschap toen het hem mededeelde, dat dit de oorlaak van het uitstel was. Had hij niet, zo gaf de prins te verstaan, begin november reeds aan die van het Noorderkwartier geschreven, dat men de graaf van Boussu naar Middelburg moest zenden? Nu de Pacificatie gesloten was, zou men Muiden en Weesp - nog niet verbonden steden - wel niet zo gemakkelijk kunnen verkrijgen als dat tevoren mogelijk was geweest. 'deurdien den Grave nu soude sustineren (volhouden), dat men hem simpelijck behoorde vrij te laten, zonder dat hy beloven ofte overleveren soude' ,"0) .
Met dit bescheid bracht de Hoornse magistraat zijn resolutie van 7 november alsnog ten uitvoer, 'als op het eerste schrijven van de Prince' 51). Men zou haast veronderstellen, dat hier van een antedatering sprake is. In ieder geval gingen de poorten voor de graaf van Boussu en de heer van Cruyningen en hun gevolg definitief open. Via Alkmaar, waar zij door Sonoy goed werden onthaald, en Delft kwamen zij onder escorte van admiraal Cornelis Dircksz., door wie Boussu op de Zuiderzee was verslagen, Filips Cornelisz., burgemeester van Alkmaar en enige soldaten op 27 november in Middelburg aan, alwaar zij door de prins in zijn herberg werden verwelkomd en 's avonds ten eten werden genood. Op 4 november vertrok de graaf naar Vlaanderen, om vandaar naar Brussel te reizen, 'hebbende den Prince belooft alles goets tot voordele van den Vaderlande uyt te richten'. 52)
Noten:
1) J. W. Berkelbach van der Sprenkel, Oranje en de vestiging van de Nederlandse staat, Amsterdam, 1946,
pag 31/32. A. M. H. N. Stokvis, Manuel d' Histoire, de Généalogie et de chronologie de
tous les États du globe, to. III, 2, pag. 481, chap. X, tableau généalogique no.
16. Leide, 1890-1893.
2) J. L. A. Diegerick, Lettres Inédites de Maximilien de Hennin, Comte de Boussu. In: Codex
Diplomaticus Neerlandicus, 2e série, 1-ère partier, pag. 4/5.
3) Berkelbach, a.w., pag. 63.
4) Diegerick, a.w., pag. 5.
5) Berkelbach, a.w., pag. 82, 100.
6) H. A. Enno van Gelder, De Strijd in Holland en Zeeland, 1572-1576. In: Algemene Geschiedenis der
Nederlanden (A.G.N.), dl V, hfdst. II, Utrecht, 1952, pag. 46.
7) Diegerick, a.w., pag. 5/6. J. P. Arend, Algemene Geschiedenis des Vaderlands, Tweede deel, Vijfde
stuk, Amsterdam, 1853, pag. 313 t.e.m. 316.
8) Th. Velius, Chronijk van Hoorn, herz. door Seb. Centen, 4e dr., Hoorn, 1740, pag. 410.
9) A. Merens, De Geschiedenis van een Westfriese Regentenfamilie, Het geslacht Merens, 's Gravenhage,
1957, pag. 50.
10) Poullet, et Ch. Piot, Correspondance de Granvelle (1565-1586), publ. par. to. V, Bruxelles, 1886,
pag. 15.
11) Velius, a.w., pag. 647.
12) Arend, a.w., pag. 317.
13) Algemeen Rijksarchief te Brussel, Fonds: État et Audience, Lettres Missives, no 1728/2,
folio 234, Boussu à Alva, Hoorn, 2 nov. 1573. Op 26 en 29 oktober had hij al dergelijke brieven
geschreven.
14) Arand, a.w., pag. 317.
15) Berkelbach, a.w., pag. 115.
16) L. P. Gachard, Correspondance de Guillaume le Taciturne, publ. par Bruxelles. 1847-1866, to. III,
pag. 85, DXXXVIII.
17) A. A. van Schelven, Marnix van St. Aldegonde, Utrecht, 1939, pag. 78 en 81.
18) Arend, a.w., pag. 319.
19) Arend, a.w., pag. 349 t.e.m. 351.
20) Poullet, Corresp, de Granvelle, to. V, pag. 15, VI, Morillon à Granvelle, Brussel, 31 jan. 1574.
21) L. P. Gachard, Corresp. de Filips II, to. III, Tongres, 1936, pag. 26.
22) Alva had in 1567 Oranjes zoon Philips Willem als gijzelaar voor zijn vader laten arresteren en naar
Spanje gezonden. Zie: Berkelbach, a.w., pag. 65. Gachard, Corresp. de Ph. II, to. III, pag. 38; 'En
outre, le prince d'Orange pourrait être porté à retenir le comte de Boussu comme
ôtage de son fils'.
23) Gachard, Corresp, de Ph. II, to. II, pag. 51, De broer is de jongere broer van Maximiliaan, Jacques
de Boussu, Heer van Haussy.
24) Gachard, Corresp. de Guillaume 1e Tac., to. III, pag. 96.
25) Velius, a.w., pag. 421 e.v. Dat Sonoy niet ophield de Hoornse regering bij de Prins verdacht te
maken, kan men lezen bij Bor, dl. I, bk. VIII, fo. 112 en 113 waar hij van een ander gerucht over een
ontsnappingspoging van Boussu, door de gouverneur in de wereld geholpen, gewaagt (half november 1575).
26) A. R. A. te Brussel, Ét. et Aud., Lettr. Miss. 1728/2, fo. 236.
27) Gachard, Corresp. de Guill. le Tac., t~. lIl, pag. 99.
28) Poullet, a.w., to. V, pag. 161, XLIII.
29) Berkelbach, a.w., pag. 125.
30) Idem a.w., pag. 126.
31) Gachard, Corresp. de Guill. le Tac., to. III, pag 397 en 398, VI, Memorie van Philips van Marnix,
Heer van St. Aldegonde, zonder datum (eind juli 1574).
32) Berkelbach, a.w., pag. 94. Poullet, a.w., to. V, pag. 353.
33) Gachard, Corr. de Guill. le Tac., to. III, pag. 398, zelfde memorie.
34) Idem.
35) Idem, pag. 564, X, La Roche à Requesens, Utrecht, l okt. 1574, Berkelbach, a.w., pag. 122/123.
36) v. Schelven, a.w., pag. 92. Idem, pag. 89.
38) Berkelbach, a.w., pag. 127/128.
39) Pieter Bor, Oorsprongh, begin ende vervolgh Der Nederlantsche Oorloghen, Amsterdam, 1621, dl. I,
bk. VIII, fo. 84 en 85. De brief van de prins is gedateerd: Middelburg, 12 jan. 1575.
40) Berkelbach, a.w., pag. 127. G. Brom, Archivalia in Italië, belangrijk voor de geschiedenis van
Nederland, I, Rome, Vatic. Arch. Tweede stuk, 1909 (R.G.P., kleine serie 6), pag. 897, 2419: 'Risposta
del Consiglio di Spagna sopro li capitoli, dati a. S.M. Cattolica, per fare la pace in Fiandra'.
41) Velius, a.w., pag. 441. A. R. A. te Brussel, Ét. et Aud., Lettr. Miss. 1728/2, fo. 239,
Boussu à Requesens, Hoorn, 22 juli 1575.
42) A. R. A. te Brussel, Ét. et Aud, Lettr. Miss. 1728/2, fo. 238. Poullet, a.W., to. V, pag.
362, XCVI, Morillon à Granvelle, Brussel 8 aug. 1575. Íl estime plus ledit Sieur que nous ne
faisons'.
43) Gachard, Corr, de Ph. II, to. IV, pag. 620.
44) Idem, pag. 630.
45) Bor, a.w., dl. I, bk. IV, fo. 169 vso.
46) G. Groen van Prinsterer, Achives ou Correspondance inédite de la maison d'Orange-Nassau,
Première Série, Leide 1938, to. V, pag. 447, DCXXVII, Hièrges à Boussu,
Arnhem, 19 okt. 1576.
47) Gachard, Corresp. de Ph. II, to. IV, pag. 767, rond de 17e okt.
48) Van Gelder, a.w., pag. 210, 240, 241.
49) P. C. Hooft, Nederlandsche Historien: sedert de Overdraght der Heerschappije van Kaisar Kaarel de
Vijfden op Koning Philips zijnen zoon, Amsterdam, 1656, pag. 415.
50) Bor, a.w., dl. I, bk. IX, fo. 179 vso, Hooft, a.w., pag. 444.
51) Gemeentearchief van Hoorn (Inventaris-Gouzet, 1918). no. 91 (149) Res. 7 november 1576.
52) Velius, a.w., pag. 451/452. Bor, a.w., dl. I, bk. IX, fo. 180, vermeldt als datum 25 november i.p.v.
27 november..