Eerder verschenen in West-Frieslands Oud & Nieuw, 43e bundel, pagina 136-145.
Uitgave: Historisch Genootschap "Oud West-Friesland", 1976.
Auteur: Dr. Lucas van Hasselt.
In gedachten voer ik u terug naar Hoorn van 1851. Ik heb slechts een
ruiker geplukt uit een korf vol merkwaardigheden; zie in het volgende
enkel een momentopname. Een volledig overzicht pretendeer ik niet te
geven. Het jaar 1848 was een jaar van grote overwinningen. De burgerij
werd nu immers zelf tot wetgeving en invloed op het bestuur van ons land
geroepen. Ook de Gemeentewet was zo'n overwinning. Denk u maar eens in:
wie in de jaren vóór 1848 in de gemeenteraad werd benoemd, bleef daar
zitten. Slechts de dood ruimde op. De vergaderingen van de raad waren
geheim en van enige zelfwerkzaamheid was nagenoeg geen sprake. Ons
staatsbestel was centralistisch: de Koning dan wel zijn Gouverneur in de
provincie gaf de aanwijzingen, waarnaar het gemeentebestuur zich had te
gedragen. Kortom het was meer administreren dan besturen, wat de raad
dan wel burgemeester en wethouders hadden te doen.
En nu moest dat ineens anders worden. Alhoewel, men moest zich nog eerst
inleven in de bepalingen van de nieuwe wet. De burgerij moest haar
vertrouwenslieden aanwijzen; de raad zou in den vervolge in het openbaar
vergaderen en in plaats van aanwijzingen van boven af in ontvangst te
nemen, zou de vertegenwoordiging van de burgerij zelf verordeningen
maken. Met een bedachtzame gelijdelijkheid heeft men zich de nieuwe wet eigen gemaakt.
Reden tot blijdschap zou men denken en ik verwachtte dan ook in de
hoogdravende taal van die tijd vele uitingen van dankbaarheid of trots
te vinden over de overwinnende kracht van de nieuwe gedachtenwereld der
democratie, die de burgerij de bevoegdheden gaf, waarop zij recht had.
Maar niets van dat al. Niet alleen geen enthousiasme, ook geen
duidelijke afkeer; eigenlijk maar zeer weinig. Als men de oude stukken
raadpleegt, krijgt men de indruk, dat men zich nog geen raad wist met de
veranderingen, welke plaats vonden. Men liet het geheel gelaten over
zich heen komen, doch belangstelling was er feitelijk niet.
Laten we eerst eens zien naar de pers. Maakt u zich geen al te grote
indruk van de pers in die tijd, zeker niet wat de plaatselijke pers
aangaat. Wel was er gedurende de Franse tijd enkele jaren een
plaatselijk nieuwsblad verschenen, doch na 1806 moest de stad het zonder
zulk een orgaan stellen. Eerst op 1 oktober 1850 verscheen de 'Hoornsche
Courant en Arrondissementsblad' van P. J. Persijn, verschijnende des
'Dingsdags' van elke week tegen de prijs van ƒ 1,- per kwartaal. Enige
belangstelling voor de behandeling van de Gemeentewet in de
Staten-Generaal zoekt men daarin te vergeefs, evenmin voor de komende
verkiezing van de nieuwe gemeenteraad. Alleen vinden we een aarzelende
poging om te komen tot een kiesvereniging: in een ingezonden stuk, waarin vooral op de middenstand een
beroep wordt gedaan meer belangstelling te tonen. De eerste krant na het
aannemen van de Gemeentewet maakt daarvan geen melding.
Wel wordt er in een ingezonden stuk op gewezen, dat de kiezers vooral de
voornamen, althans de voorletters, van hun kandidaten moeten vermelden.
Blijkbaar duchtte men verwarring, omdat er verschillende telgen uit
eenzelfde familie in aanmerking kwamen om te worden gekozen.
En hoe was de stemming in de raad, in de oude raad wel te verstaan? Op 8 september 1851 wordt de laatste vergadering
gehouden en houdt de burgemeester, jhr. mr. P. van Akerlaken, een afscheidsrede. Ook hier is van enig enthousiasme geen
sprake. 'De wet wil 't nu eenmaal anders dan tot dusver, laten we er 't beste van maken'; aldus zou ik de stemming willen typeren.
'Ik mag de keuze der burgerij niet vooruitlopen, maar hare bezadigdheid kennende, durf ik, op grond ook van de
regtmatige aanspraak, die gij op haar vertrouwen hebt er op rekenen dat zij het blijk harer achting en genegenheid aan
veler Uwer niet zal onthouden'. (Hierbij dient men er wel rekening mede te houden, dat ingevolge de nieuwe
Gemeentewet het aantal leden, dat eerst 19 bedroeg, tot 13 moest worden teruggebracht).
Hij had blijkbaar een vooruitziende blik, want na de verkiezing bleek, dat van de 13 leden van de nieuwe raad er 12
ook zitting hadden gehad in de oude.
Dat de vergaderingen nu in het openbaar zullen worden gehouden, maakt volgens de heer Van Akerlaken weinig uit, want
de 'vergaderingen wierden getrouw bij gewoond en het getal der aanwezigen heeft steeds te boven gegaan het getal,
waaruit de gemeenteraad voor het vervolg bestaan zal' en 'de stedelijke belangen zijn steeds met warmte
voorgestaan en met bedaardheid en beradenheid overwogen'.
'Overtuigd van getrouwe plightsvervulling kunt gij', aldus worden de scheidende raadsleden toegesproken, 'met
een kalm gemoed en met een gerust geweten deze vergadering verlaten en op hetgeen gij als haar medelid hebt verricht
met zelfsvoldoening terugzien'.