WAAROM STADRECHTEN?
In het begin van deze Hoekse en Kabeljauwse twisten, in een tijd waarin de internationale invloeden
voor ons land van grote betekenis zijn, valt die dag van 26 maart 1357: geen toeval, maar van
wezenlijk belang. In zijn strijd tegen de Hoeksen zocht hertog Willem - en trouwens ook die hem
opvolgden - steun: binnenlands en buitenlands. De adel, vrijgesteld van belastingen omdat zij reeds
verplicht was met de landsheer ter heirvaart te gaan, kon de graaf geen financiële steun verlenen.
Slechts de steden en het platteland waren belastingplichtig en in staat de grote lasten die de graaf
op zich nam te verlichten: de zogenaamde beden, oorspronkelijk misschien alleen op verzoek de graaf
toegekend, later opgelegd als geregelde schatting. Maar ook bij bijzondere gelegenheden had de graaf
geld nodig, zeker voor het voeren van zijn binnenlandse strijd. Zijn behoefte aan steun - zowel
daadwerkelijk als financiëel - van de steden en het platteland heeft hij slechts kunnen vervullen
door het verlenen van voorrechten aan de burgerij, door het afstaan van eigen bevoegdheden dus. Zo
moet men ook het charter van 1357 zien: niet zozeer als beloning voor 'onse goeden luyden van
Hoorne in Vriesland, een meenigen trouwen dienst, die sij ons hebben gedaen en noch doen sullen'
als wel als harde noodzaak om de strijd te 'kunnen volhouden.
Maar ook de burgerij had steun nodig in de strijd tegen de adel en zocht deze bij de landsheer. Deze
strijd, vaak met bitterheid en wreedheid gevoerd, heeft uiteindelijk - maar dan zijn wij geleidelijk
beland in de 80-jarige oorlog - geleid tot de suprematie van de steden; tot de triomf van de
stedelijke aristocratie, waarbij handel en scheepvaart meer nog dan landbouw en industrie in staat
waren de Nederlanden die vooraanstaande plaats te geven in het Europa van de 17e eeuw. Deze
ontwikkeling van de steden heeft de zeven provinciën, Holland voorop, hun wezenlijk
beschavingskenmerk gegeven. De Nederlandse cultuur toch is niet bepaald door de adel of een hoofse
omgeving en evenmin door het platteland, maar door de steden; een stedelijke cultuur dus, gevormd en
gestimuleerd nog maar door een deel der burgerij, de latere aristocratie, die de vroedschappen
vormde, de regenten met al hun hebbelijkheden en bezwaren, maar ook met hun vele verdiensten. Een
cultuur, waarvan de uitingen nog heden ten dage te vinden zijn.
Voor de vrije ontplooiing van de stedelijke burgerij was het verlenen van privileges en poortrecht,
van vrijheid van rechtsvinding en van bestuur een onmisbare voorwaarde: pas dan toch konden handel
en scheepvaart tot bloei komen. Uiteraard behoorde er dan ook een burgerij te zijn, die zich op de
commercie wist toe te leggen en moesten ook verdere condities deze kunnen begunstigen; een goede
ligging ten opzichte van de verkeerswegen in de eerste plaats. Niet altoos kon het bezit van
voorrechten en vrijheden de commerciële bloei van een nederzetting waarborgen. Vele dorpen, die in
de loop der jaren stadrechten ontvingen, konden het niet tot een stedelijke ontwikkeling brengen en
hebben hun agrarisch karakter behouden.
Voor Hoorn, als voor zovele andere steden, hebben deze privileges en vrijheden de stoot gegeven tot
hun bloei. Wat de Westfriese steden betreft: de steun van dit land was de landsheer veel waard. Was
Holland reeds een rijk gebied, het nieuw verworven gebied zoveel te meer. West-Friesland was een
beter landbouwgebied dan Holland zelf en reeds omstreeks 1350 trok de graaf 30% van zijn geregelde
inkomsten uit West-Friesland. Bovendien was Holland een Zuiderzeemogendheid geworden. Er was hem dus
veel aan gelegen op de steun van deze contreien te kunnen rekenen.
De welvaart kwam voor Hoorn vooral over het water. Een beeld van het havenkwartier met links de
Hoofdtoren en rechts de Oosterkerk. Een sepiatekening van een onbekende kunstenaar, gemaakt in een
onbekend jaar.