TAKEN VAN HET STADSBESTUUR
Wat waren nu de taken van de magistraat? We zien dan veel, wat ook nu de
dagelijkse zorg uitmaakt van een hedendaags gemeentebestuur. Men had natuurlijk
de zorg voor de uitbouw van de stad, de omwalling en de aanleg van nieuwe
straten.
Brandpreventie
Een van de ergste vijanden van een stad in de middeleeuwen was brand, die in een
hoofdzakelijk van hout opgetrokken bebouwing terstond een grote omvang kon
aannemen. Men stimuleerde de bouw van stenen woningen. Later, in de 16e eeuw,
was men zelfs verplicht van steen te bouwen en de woningen van 'harde'
daken te voorzien, d.w.z. van lei. Voorts waren er de keuren, die het gevaar van
brand trachtten tegen te gaan; de smeden, de teer- en peksmelters, de
kaarsenmakers en de zeepzieders waren aan allerlei beperkingen gebonden; de
bakkers mochten 's nachts niet bakken en ook voor de schoorstenen en haardvuren
waren er bepalingen.
De brandpolitie zelf had een grote organisatie. In elk huis waren
brandblusmiddelen, emmers en brandladders, zeilen en touwen. Iedereen moest
helpen blussen, d.w.z. de mannen. Was er tevens oorlogsgevaar dan werd de
brandbestrijding overgelaten aan de priesters, de monniken en de vrouwen. De
weerbare mannen stonden dan immers op de wallen.
Politie
De openbare orde, veiligheid en rust vereisten veel zorg in de woelige
middeleeuwen. Er waren bepalingen tegen ongewenste elementen. Men mocht geen
wapens dragen; alleen een mes was toegestaan, maar slechts volgens het model,
dat aan de kerkdeur of voor het stadhuis hing.
Er waren keuren tegen straatschenderij en baldadigheid, tegen messentrekken en
andere uitingen.van vechtlust. Soms werden de ouders voor de kinderen
verantwoordelijk gesteld; zo in een keur, waarin het verboden wordt misbaar in
de kerk te maken: 'die ouders sullen gehouden wesen voor hair kijnders te
verantwoorden'. Een bepaling, die elke oprechte gemeentebestuurder in onze
tijd doet watertanden. Men trachtte het veel voorkomende gebruik om bruid en
bruidegom het leven zuur te maken tegen te gaan en men waakte tegen het
vernielen van beplantingen: zo vroeger als nu een vruchteloze poging. En ook
toen ondervond men hinder van de spelende straatjeugd: men verbood op straat het
'kolven, balslaan en klootschieten' op boete van drie gulden per persoon
per keer. Tegen nachtelijk rumoer diende o.m. de bepaling, dat men niet zonder
lantaarn op straat mocht gaan. 's Nachts was er trouwens een aparte
nachtpolitie onder bevel van een 'Schout bij nacht'.
Ook de zeden waren onder de hoede van de overheid. Zo bestond er een verbod om
te dobbelen met teerlingen en het was gehuwde mannen verboden om bordelen te
bezoeken.
Er was een keur op brandewijn om fraude tegen te gaan en zo de kwaliteit te
waarborgen, anderzijds ook ter beteugeling van dronkenschap, omdat 'die
brandewijn een dranck is, daer veel luyden hair leven an vercorten'. De
jenever, onze vaderlandse drank, dateert van veel latere datum. De branders
mochten geen gelagen zetten, alleen in het klein verkopen. Men mocht niet tappen
in de taveerne; men mocht alleen op straat slijten, op de plaats naast het
stadhuis of aan het kerkhof, of met een tafeltje langs de straat ronddragen. De
magistraat ging echter zelf niet vrij uit, want er is een keur, die straf
inhoudt tegen het lid van de vroedschap of van het gerecht, dat 'den ander in
de harbarge of in dronkenschap qualijcken ende abuselijck toesprake angaende de
saken getracteert in de vroetscap of gerechten'.
Blijkbaar ondervond men toen al hinder van het verkeer, want sommige straten
werden geheel of gedeeltelijk gesloten verklaard voor wagens met paarden, of
slechts opengesteld voor een wagen met één paard, zo de Grote Havensteeg.
Varkens mochten niet op straat lopen en in sommige straten mocht men geen waren
uitstallen.
Een tekening in Oostindische inkt (gewassen), in 1744 vervaardigd door H. de
Winter voorstellende het (voormalige) stadhuis en rechts de Waag.
Openbare werken en woningbouw
We constateren een snelle bloei van de stad en uitbreiding van het aantal straten en pleinen. Een beleid op het gebied van de
Volkshuisvesting, zoals wij dat nu kennen, was er echter niet en - er is
niets nieuws onder de zon - in plm. 1620 moesten vele huwelijken worden
uitgesteld omdat er geen geschikte woningen waren te krijgen.
Daarnaast stond weer de afbraak van delen van de stad, toen de welvaart
afzakte. Op het einde van de 17e eeuwen tijdens de eerste helft van de
18e eeuw moesten honderden huizen worden afgebroken.
Op het gebied van de openbare werken had het toenmalige gemeentebestuur
een dankbare taak: vele schone gebouwen getuigen van visie; het
stratenplan van de binnenstad is van die tijd en langzamerhand heeft men
die straten geplaveid, grachten overwelfd en havens laten graven, soms
zelfs wel in een tempo, dat onze tijd niet zou misstaan.
Wel kende men toen een bouw- en woningtoezicht. Men had daarvoor
rooimeesters in dienst, die overigens werden betaald door de
opdrachtgever. Er waren voorschriften voor de rooilijnen en men mocht
niet bouwen als de rooimeesters niet eerst de fundamenten hadden gekeurd.