Meer dan een eeuw actief voor Hoorns erfgoed

Katholiek Hoorn in de achttiende eeuw (2/7)

Armenzorg

De relatie katholieke geestelijkheid-katholieke leken te Hoorn ontwikkelde zich overeenkomstig de ruimte, die de stedelijke regeerders toestonden. Vlak na de overgang tot de Prins in 1572 en de daarmee gepaard gaande reformatie van de stad waagde geen priester het zich metterwoon te Hoorn te vestigen. Enerzijds waren de katholieken dus aan hun lot overgelaten, anderzijds zagen de meergegoeden onder hen zich genoodzaakt - of moeten we zeggen, de kans schoon - de leiding over de plaatselijke kerk op zich te nemen. Vooral de armenzorg zagen zij als hun taak omdat tekortschieten op dit terrein massale overgang naar de gereformeerde religie tot gevolg kon hebben. In een brief van 1721 wordt die vrees gesuggereerd: 'Wij - de armbezorgers - verklaren ons onmachtig zoveel priesters te onderhouden wegens het zeer grote aantal behoeftigen, welk getal wij met geen mogelijkheid kunnen verminderen of...'10) Gelukkig voor de katholieke gemeenschap van Hoorn vermaakte een welgesteld katholiek een zeer groot vermogen aan de katholieke armen. Het lijkt mij niet onwaarschijnlijk dat een van de redenen, zo niet de voornaamste reden waarom katholieke gemeenschappen toentertijd in stand zijn gebleven, de fundatie van een dergelijk vermogen voor de armen is geweest. Zekerheid daaromtrent is er niet omdat katholieke armbesruren - dus ook dat van Hoorn - geen gegevens over die eerste jaren na de reformatie hebben nagelaten. Het werd te riskant geacht iets aan het papier toe te vertrouwen. De protestantse stadsregering mocht eens het vermogen voor de 'algemene' armen opeisen. Ook nadat een priester en daarna meerderen zich te Hoorn hadden gevestigd bleef deze toestand voortduren. Officieel stonden priesters buiten de wet en geld en ander bezit van de katholieke gemeenschap aan hen toevertrouwen kon betekenen dat het bij hun overlijden aan de stad verviel.

Het r.k. wees- en armenhuis 'De Barmhartigheid' aan het Achterom, opgericht in 1733
Het r.k. wees- en armenhuis 'De Barmhartigheid' aan het Achterom, opgericht in 1733. Een keurig ogend gebouw met een vleugje rococo boven de hoofdingang. Het weeshuis werd grotendeels gefinancierd uit de nalatenschap van Mathijs Vos. De totale kosten bedroegen f 56115-11-10. In 1851 woonden er nog 42 wezen, 12 oude lieden, 17 'miserabele personen', 2 bestedelingen en 3 suppoosten. In 1868 was het aantal wezen gedaald tot 29. De oudersterfte nam zienderogen af.

De macht van de priesters - te Rome zo vanzelfsprekend - bleef in de Republiek (dus ook in Hoorn) beperkt tot zielszorgelijke bevoegdheden, de bovengenoemde sacramenten en sacramentaliën11), de predikatie en zo mogelijk de catechismusles. Aanspraken op grotere zeggenschap over hun gelovigen konden priesters doodeenvoudig geen kracht bijzetten omdat Rome zeer ver weg was en de wettige vertegenwoordiger van de paus, de nuntius - eerst te Keulen later te Brussel - , door de Staten de toegang tot de Republiek werd ontzegd. Sinds 1717 mocht er wel een apostolisch vicaris binnen onze grenzen vertoeven, maar ook die had bitter weinig reëel gezag onder de katholieken. Ofschoon de ruimte waarbinnen de priesters konden opereren geleidelijk toenam konden zij er voorlopig nog niet van profiteren. Rond 1700 werd de situatie van de Nederlandse katholieke kerk namelijk extra gecompliceerd door interne verscheurdheid: het jansenistisch schisma. De onenigheid die daaraan ten grondslag lag had een theologische èn een kerkrechtelijke kant. Kort gezegd kwam de eerste voort uit het werk van Cornelis Jansen, Augustinus. Jansen of Jansenius, ooit president van Pulcheria12), het priesterseminarie te Leuven, had een veel somberder kijk op de mens en zijn vermogen de eeuwige zaligheid te bereiken dan in de rooms-katholieke kerk gewoon was. God schenkt volgens Jansen die genade slechts aan een klein aantal uitverkorenen. De christen moet zich zijn zonden bewust zijn en voor de biecht is een volmaakt berouw noodzakelijk.
Een beetje spijt over je zonden of zelfs biechten louter omdat de kerk dat eenmaal per jaar verplichtend voorschreef was Jansen niet genoeg. Juist het gevoel van berouw verschafte de mens de zekerheid van de genade. Veel leerlingen van Pulcheria - wereldgeestelijken die in de leer van Jansen waren onderwezen - werden boven de grote rivieren pastoor en voerden in hun staties zeer strenge praktijken in. Ook de heiligen- en Mariaverering besnoeiden zij sterk. Het moet veel gelovigen zijn voorgekomen alsof het calvinisme met zijn predestinatie13) en het protestantse 'door het geloof alleen' toch nog vat op hun kerk had gekregen.
Paters, die hun opleiding op eigen orde-seminaries ontvingen, bleven daarentegen de klassieke, ruimere katholieke praktijk bevorderen. Van die tijd dateert de gewoonte van veel gelovigen om ook al behoorden zij tot een wereldherenstatie (later-parochie) niettemin bij de paters te gaan kerken en biechten. Dat had niet alleen met de zwaardere penitenties van de wereldgeeestelijkheid te maken14) maar ook met het feit dat het in paterskerken vaak veel schilderachtiger, zeg maar veel gezelliger toeging. Bij de Hoornse minderbroeders bijvoorbeeld had je een Antoniushof, bij de jezuïeten werd de devotie tot het heilig hart gepraktiseerd en bij de dominikanen - onder andere in Alkmaar werd het rozenkransgebed op een speciale wijze beoefend.

 

10 Brief van Johannes Canel aan Joan van Bijlevelt, apostolisch vicaris, 13 oktober 1721. Gesteld in het latijn, vertaling j.l., archief van Sr.-Cyriacus.
11 Sacramentaliën: voorwerpen of handelingen, die de kerk gebruikte, om daardoot krachtens gebed vooral geestelijke gunsten te verkrijgen. Heiligenverering bij voorbeeld.
12 De officiële naam luidde: Collegium Pulcheriae Mariae Virginis, dat is College van de Schone Maagd Maria.
13 Predestinatie = leer van de voorbeschikking. Reeds vóór de geboorte van iedere mens heeft God al beschikt dat hij of zij zalig of verdoemd zal worden. De mens heeft daarop geen wezenlijke invloed.
14 Penitentie = boete door de priester in de biecht opgelegd. Meestal enige te verrichten gebeden. Een beroemd voorbeeld van de lichtere biechtpraktijk bij paters was die van de redemptoristen. Tot ver in onze eeuw gingen talloze vrouwen bij hen te rade omdat zij de coitus interruptus - in de volksmond genaamd: 'voor het zingen de kerk uitgaan' - toestonden. Bij de wereldgeestelijkheid gold deze als zware zonde.