Eind vorige eeuw kregen de katholieken een eigen ziekenhuis. Het werd gevestigd in deze
villa aan de Koepoortsweg en droeg de oude naam St. Jansgasthuis (Coll. W.F.H. Robat).
Pas in 1574 werd in Leiden de eerste medische faculteit gesticht. De Hoornse arts-historicus Theodorus
Velius (1572-1630) had in Leiden gestudeerd en was in Padua gepromoveerd tot ‘medicinae doctor’.
Na zijn studie vestigde hij zich in Hoorn als stadsgeneesheer. De ‘medicinae doctores’
hielden er bijzonder ingewikkelde theorieën over de lichaamsvochten op na. Maar in de praktijk
schreven zij voornamelijk laxeermiddelen voor en aderlatingen, want het aftappen van bloed werd beschouwd
als een probaat middel tegen zo ongeveer alle kwalen. Het eenvoudige handwerk lieten de geleerde doctores
over aan de in de praktijk geschoolde chirurgijns die, naast hun werk als barbier, aderlatingen verrichtten
en eenvoudige medische ingrepen als het verbinden van wonden en het afzetten van armen en benen.
De kinderzaal van dit ziekenhuis (Coll. W.F.H. Robat).
Het bereiden van medicijnen was voorbehouden aan de apothekers, die hun kennis van heilzame kruiden
baseerden op in kloosters bewaarde recepten en handschriften van Arabische geleerden. Vaak behoorden
artikelen als koffie, thee, tabak en specerijen eveneens tot de handelswaar van een apotheker.
In Hoorn waren apothekers en chirurgijns verenigd in een gemeenschappelijk gilde, dat er nauwlettend
op toezag dat niemand zich onbevoegd op medisch terrein waagde. En dat was nodig ook, want al hadden
de chirurgijns het alleenrecht van knippen en scheren, er waren altijd wel beunhazen die probeerden
met mes en kwast iets bij te verdienen. Het gilde verzorgde ook de opleiding van de chirurgijns. Na
zijn opleiding, die meestal zo'n twee jaar duurde, werd de kandidaat geëxamineerd over zijn kennis
van de anatomie, de chirurgie, de theorie en de praktijk van het aderlaten. Bij de lessen in de anatomie
was het aanvankelijk op godsdienstige gronden streng verboden lijken te ontleden. Desondanks werd het
in de loop van de zestiende eeuw alom gebruikelijk, toen bleek dat een betere kennis van de anatomie
een fundamentele wijziging van de medische inzichten teweegbracht. Het Hoornse gilde had een snijkamer
in de Oude Oosterpoort, waar 's winters demonstraties werden gegeven voor de leden van het
chirurgijnsgilde en geïnteresseerde burgers. Voor deze anatomische lessen mochten alleen door
het stadsbestuur beschikbaar gestelde lijken van misdadigers worden gebruikt.
Het rond 1866 gebouwde Stadsziekenhuis had een grote tuin, waar herstellende patiënten
van de buitenlucht konden genieten. De foto is gemaakt rond 1910
(AWG).
Toen aan het eind van de achttiende eeuw alle gilden werden opgeheven, betekende dat ook het einde van de medische opleiding. Om in het gemis daaraan te voorzien, besloot de overheid in 1823 in een aantal steden een medische school te stichten. Voorwaarde was, dat de stad die daarvoor in aanmerking wenste te komen, al over een ziekenhuis moest beschikken, waar medisch onderwijs gegeven werd. Hoorn was onmiddellijk geïnteresseerd. Het St. Jansgasthuis voldeed weliswaar niet aan de gestelde voorwaarde, maar het stadsbestuur voerde aan dat het enkele jaren eerder geopende bedelaarsgesticht een overvloed aan zieken had en dat het ook voldoende lijken voor de snijkamer kon leveren. Dat bleek een doorslaggevend argument. In 1824 kreeg Hoorn een medische school, waar verloskunde, chirurgie en farmacie werden onderwezen.